Trainingsopbouw
Een training bestaat in principe altijd uit vijf
onderdelen
1 Warming up
2 Lenigheid en spierlengte controle
3 Loopscholing (coördinatie en looptechniek)
4 Training (specifiek)
5 Cooling down
|
Warming up
Er wordt heel rustig ingelopen, met de nadruk op rustig.
Tijdens het inlopen worden losse bewegingen gemaakt met armen, benen en romp. De
functie van de bloedsomloop, de longen, het zenuwstelsel en de spieren wordt op
een hoger niveau gebracht dan het rustniveau.
De effecten van de warming up
zijn de volgende:
-
Stijging van de lichaamstemperatuur
De
belangrijkste lichamelijke effecten van de warming-up worden bepaald door een
stijging van de algehele lichaamstemperatuur (ongeveer 38,5 graden Celsius) en
van de kerntemperatuur in de spieren (ongeveer 39 graden). Door deze
temperatuurstijging wordt een flink aantal systemen in het lichaam geactiveerd,
dat bijdraagt aan een betere spierfunctie. Dit schept de voorwaarden die nodig
zijn om verantwoord een fysieke prestatie te kunnen
leveren.
-
Het activeren van verschillende
lichaamsfuncties
De volgende systemen worden beïnvloed door de
temperatuurstijging:
1. De enzymwerking wordt geactiveerd (enzymen versnellen
een bepaalde reactie in het lichaam). Hierdoor wordt de stofwisseling in de
spieren verhoogd en komt er meer energie vrij voor de spieren.
2. De
bloedcirculatie verbetert, waardoor meer zuurstofrijk bloed beschikbaar komt om
de spieren te voorzien van de noodzakelijke energie.
3. De zenuwen die de
spieren prikkelen tot beweging, worden geactiveerd waardoor de
geleidingssnelheid toeneemt.
4. De gevoeligheid van gewrichten, pezen en
zintuigen neemt toe, wat de coördinatie en daarmee de looptechniek ten goede
komt.
5. De longventilatie neemt toe, wat een betere zuurstofopname en
kooldioxideafscheiding mogelijk maakt (in- en
uitademing).
|
Lenigheid en spierlengte controle
Lenigheidoefeningen incl. statische en dynamische
rekoefeningen.
|
Een betere coördinatie en
looptechniekEen goede warming-up levert een betere
coördinatie en daarmee een betere looptechniek op. Uw reflexen verbeteren en
daardoor verlaagt u de kans op spier- en gewrichtsbandschade. Bovendien zijn de
spieren en banden beter belastbaar op het moment dat de wedstrijd of de training
begint.
Techniek van het lopen met, afhankelijk van de belastbaarheid, een
stukje kracht.In samenhang met de verbetering van het uithoudingsvermogen is het
verbeteren van de looptechniek. Het voorkomen van blessures en het economisch,
dat wil zeggen zo min mogelijk energie verbruikend, lopen zijn onze
doelen.Snelheid is het product van pasfrequentie (aantal stappen per minuut) en
de paslengte. Met loopscholing kun je beide verbeteren.De loopscholing bevordert
door de specifiek op hardlopen gerichte oefeningen voor een betere
looptechniek.
We onderscheiden vier deelfasen tijdens de
loopbeweging:
* De achterste steunfase
* De achterste zwaaifase * De
voorste zwaaifase * De voorste
steunfase |
Training
Voor specifieke looptraining kunnen er verschillende
trainingsvormen worden onderscheiden. Dit zijn:
* Duurloop * Interval
training extensief * Interval training intensief * Fartlektraining *
Heuveltraining
Voor beginners zijn de duurlopen het meest
gebruikelijk. Hierin wordt gedurende langere tijd in een redelijk constant tempo
(of intensiteit) gelopen.Binnen duurlopen kun je nog onderscheid maken in
intensiteit (d1, d2, d3).
Over het algemeen geldt: hoe hoger de intensiteit
hoe korter de afstand of trainingsduur.Bij de andere trainingen wordt een deel
van de training afgelegd op hoger tempo. Hierdoor zal de loopsnelheid en
looptechniek toenemen. De belasting op je spieren en gewrichten neemt echter ook
toe. Doe deze trainingen altijd met mate. De rustige duurlopen moet het gros van
de trainingstijd uitmaken.
Bij de extensieve intervaltraining is er meer
verschil tussen de rustperiodes en het snelheidswerk. Bij het snelheidswerk mag
je hier nog niet “maximaal” gaan.
De intensieve intervaltraining wordt alleen gedaan
door gevorderde lopers. Voor lange afstandlopers komt deze training heel weinig
voor.
De fartlek training kan het beste in de bossen en
duinen worden uitgevoerd. In deze training wordt afwisselend snel en langzaam
gelopen en volgen vlak, heuvel op en heuvel af elkaar op. Een voorbeeld van een
fartlektraining is: 10 min inlopen en warming up, 5 tot 10 min rustig lopen, 10
x 50-80 m snel, 5 min rustig lopen,3 keer 2 min tempo, gevolgd door 1 min rust,
5 min rustig lopen, 5 min lopen in hoger tempo, 10 min uitlopen en
oefeningen.
De heuvel training wordt heuvelopwaarts gedaan. Ga
hiervoor naar een viaduct of ga de duinen in. Ga nu een aantal keren snel naar
boven en loop in een rustig tempo terug. Doel van de heuveltraining is het
versterken van de beenspieren.
Aandachtspunt: ga voorzichtig naar beneden. Hier maak je
makkelijk een misstap.
Ook de heuvel- en fartlek trainingen zijn
intervaltrainingen. Doe deze niet te vaak. Het gros van de trainingen moet uit
duurlopen bestaan waarbij je op zo’n tempo loopt dat je met een eventuele
collega loper kunt blijven praten.
Belangrijk bij trainen is zorgen dat je er
plezier in houdt. Doe daarom de trainingen die je leuk vindt en wissel
regelmatig van parkoers.
|
Cooling down
De cooling down bestaat uit kort en rustig uitlopen gevolgd
door wat controle oefeningen.Het doel hiervan te controleren of de spieren op de
zelfde lengte zijn als voor de specifieke training. Door het trainen kunnen er
spierscheurtjes zijn ontstaan die bij intensief rekken kunnen verergeren.Zijn de
spieren verkort dan lopen wij de volgende dag los en doormiddel van licht
statisch rekken brengen wij de spieren terug naar de uitgangslengte. Pas
op!
Alleen lichte druk uitoefenen op de spieren en dan vijf tot tien tellen
dit vasthouden.
|
Intensiteit / trainen op hartslag
Intensiteit geeft aan hoe hard je moet werken. Bij hoge
intensiteit zal de hartslag hoger zijn dan bij trainingen in lage intensiteit.
de hartslag zegt iets over de intensiteit.Er wordt hierbij altijd uit gegaan van
je hartslag t.o.v. je maximale hartslag.
Wat is je maximale
hartslag?
Gemiddeld: Mannen: 220 - leeftijd Vrouwen: 230 –
leeftijd
Rekenvoorbeeld± man 40 jaar wil op ± 70% lopen HF = 0,7 * (220-40)
= 126
Beter is om de maximale hartslag te bepalen d.m.v. een test.
Voorbeeld van een test is:
Loop 800 m waarvan 600 m snel en de laatste 200 m
zo snel mogelijk. Meet hierna je hartslag op.
Waarschuwing: doe dit alleen na een goede warming up en ook
alleen als je in goede conditie bent. Voor recreatief ingestelde sporters is dit
niet nodig.
Hiervoor geldt: blijf zo lopen op dat je kunt blijven
praten.
Er bestaan ruwweg vijf trainingszones die hieronder benoemd
zijn.
|
Hartfrequentie zone
|
% HF max
|
Trainingsduur
(minuten)
|
Trainingsdoel
|
Maximum snelheid
|
Loop snelheid
|
Gewichtscontrole zone
|
50-60
|
> 60
|
Energie verbruik
|
Joggen-wandelen
|
Rustig
|
Fitheidszone
|
60-70
|
>30
|
Hart- en longfunctie verbeteren
|
Marathon
|
Matig
|
Aërobe zone
|
70-80
|
8-30
|
Aërobe vermogen vergroten
|
10 km
|
Lange afstand
|
Anaërobe zone
|
80-90
|
5-8
|
Anaërobe drempel verhogen
|
3/5 km
|
Tempo
|
Uitputtingszone
|
90-100
|
1-5
|
Anaërobe vermogen vergroten
|
800 / 1500 meter
|
Sprint
|
Anaërobe
drempel: de hartslag (of intensiteit) waarbij meer melkzuur wordt gevormd dan
door het lichaam kan worden afgevoerd. Deze melkzuur geeft een slecht
gevoel
Hieronder staan enkele voorbeelden van de verschillende
trainingen:
|
|
Trainingsprincipes
OVERLOAD (overbelasting)(belasting verhogen)
Om
een hoger prestatieniveau te verkrijgen, moet steeds een betere/andere prikkel
worden gegeven. Essentieel is dat de trainingsprikkel de juiste sterkte heeft.
Wat "juist" is, is per individu verschillend (maar ook per periode). Het een en
ander is natuurlijk sterk afhankelijk van het uitgangsniveau (ongetraind,
getraind etc). Een prikkel van vandaag is niet meer de prikkel van morgen. We
moeten dus een andere/nieuwe prikkel toedienen. Er moet sprake zijn van een
zekere overbelasting.
Tijdens het trainen brengen we een verstoring te weeg in het
lichaam (hart, longen, spieren). Trainingseffecten treden pas op als er na de
training voldoende mogelijkheden zijn om van deze verstoring te herstellen. Hoe
groter de verstoring, hoe meer "kwaliteit" ook de herstelfase zal moeten hebben.
Na de herstelfase is het lichaam beter in staat om een volgende verstoring
weerstand te bieden. Er is dus een stijging naar een hoger niveau van het
adaptieproces waarneembaar. De herstelfase is voor iedereen verschillend dat is
ook weer afhankelijk van een heleboel factoren (uitgangsniveau). Dit laatste
proces noemen we de supercompensatie. We worden dus niet sterker van het trainen
maar van de rust erna.
|
|
Na de
supercompensatie komt de wet van de verminderde meeropbrengst. Dat wil
zeggen dat naarmate de trainingstoestand beter wordt en het lichaam beter
geadapteerd raakt, het steeds moeilijker wordt om een trainingsprikkel te geven
die nog leidt tot supercompensatie. Er dient dus steeds harder (effectiever)
getraind te worden (Train smart not hard).
Progressieve overload wil
zeggen dat de prikkel geleidelijk moet worden verhoogd. Je kunt dat doen door de
duur, frequentie of intensiteit te verhogen. Personen met minder dan drie jaar
trainingservaring zouden eerst hun basis moeten verbreden door veel duurtraining
te doen op
een rustig niveau (lage hartslag). Ook de frequentie kan
verhoogd worden en als laatste pas de intensiteit. Het verhogen van de prikkel
moet men in kleine stappen van 5 tot 10% doen. Dit om een overtraining of
blessures te voorkomen en een goede adaptie te bewerkstelligen.
Specificiteit
De grootste veranderingen in de
organische vorm en functie zullen tijdens het trainingsproces alleen in die
organen, cellen en intracellulaire structuren plaatsvinden, welke de
trainingsprikkel hebben ondergaan. Met andere woorden, de aanpassing aan een
prikkel is altijd specifiek.
Om de prestaties in een bepaalde sport te verbeteren moet je
specifiek trainen op deze sport of in de sport op een bepaalde afstand trainen.
Voorbeeld: een 1500 meter loper traint anders dan een marathon loper. Hetzelfde
geldt voor lopen, zwemmen, fietsen, roeien etc.
REVERSIBILITEIT (omkeerbaarheid)
Houdt in dat het
effect van een trainingsprikkel niet eeuwig werkzaam blijft. Het spreekt voor
zich dat een bereikte trainingstoestand (conditie) niet in stand blijft als er
niet regelmatig getraind wordt. Een vuistregel is dat trainingseffecten die na
lang trainen zijn verkregen minder snel verdwijnen dan effecten die snel zijn
verkregen.
Ga terug naar
training
|